Hulp bij het huishouden valt onder Wmo 2015
In den lande speelde de vraag of hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015 valt. Een aantal gemeenten heeft er bij de invoering van de Wmo 2015 voor gekozen om geen hulp bij het huishouden meer te verstrekken. Gisteren heeft Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) een drietal (zie *) belangrijke uitspraken gedaan. De CRvB heeft zich over diverse aspecten uitgelaten. Drie belangrijke punten zijn:
- Hulp bij het huishouden valt onder de Wmo 2015;
- Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen;
- Reikwijdte maatwerkplicht.
De CRvB is duidelijk in zijn bewoordingen. Hulp bij het huishouden is een prestatie die onder de Wmo 2015 valt. Volgens de CRvB bevat de wetsgeschiedenis geen enkel aanknopingspunt dat de wetgever op dit punt heeft willen breken met de Wmo 2007. Voorts zijn er geen aanknopingspunten dat het voeren van een gestructureerd huishouden (wat een beschreven prestatie is die valt onder de Wmo 2015) niet mede omvat de zorg voor:
- het schoon en op orde houden van het huishouden;
- het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.
Kortom, indien een cliënt met zijn eventuele huisgenoten niet in staat is tot het zorgdragen voor bovengenoemde punten, moet het college maatschappelijke ondersteuning bieden.
Een terechte conclusie mijns inziens. Wij hebben in een eerder commentaar op een uitspraak van de rechtbank Gelderland uitvoerig uiteengezet waarom hulp bij het huishouden onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen
De CRvB geeft aan dat de hoogte van een eventuele bijdrage in de kosten die de cliënt is verschuldigd voor een algemene voorziening moet zijn vastgelegd in de Wmo-verordening. Ook een eventuele korting op de bijdrage van de algemene voorziening dient in de Wmo-verordening te zijn bepaald. Het is volgens de CRvB niet toegestaan om deze bevoegdheid om hierover regels te stellen te delegeren aan het college. Dit maakt de CRvB op uit de bewoordingen van artikel 2.1.4 Wmo 2015 en de wetsgeschiedenis.
In artikel 2.1.4 Wmo 2015 is ook geregeld dat de gemeente een bijdrage in de kosten kan vragen voor maatwerkvoorzieningen. De vraag is of het voorgaande ook van toepassing is op de vaststelling van de hoogte van de bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen. Mijns inziens moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Er is namelijk een wezenlijk verschil tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. De hoogte van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen is begrensd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Voor de bijdrage voor algemene voorzieningen is geen wettelijke begrenzing (uitgezonderd de kostprijs). Dit is overgelaten aan de gemeente. Op grond van dit onderscheid in combinatie met gedane jurisprudentie onder de Wmo 2007 (CRvB 05-06-2013, nr. 10/6227 WMO, CRvB 22-12-2010, nr. 10/1575 WMO, CRvB 01-08-2012, nr. 10/1580 WMO en CRvB 17-11-2010, nrs. 08/5873 WMO e.a.), waarin geoordeeld is dat het college de hoogte van de bijdrage onder Wmo 2007 mag vaststellen, ben ik van mening dat de hoogte van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen wel door het college mag worden vastgesteld.
Reikwijdte maatwerkplicht
Het college moet op grond van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015 een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid of participatie. De verplichting om een maatwerkvoorziening te bieden gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had. Een terechte afbakening door de CRvB en ook in lijn met eerdere jurisprudentie onder de Wmo 2007.
* De drie uitspraken zijn: